Musea zijn niet zo tijdloos als ze lijken. Zeker, het verzamelen, onderzoeken en tonen van waardevolle objecten heeft een lange traditie. Maar pas in de Verlichting kent het idee om collecties voor het grote publiek te ontsluiten een doorbraak, voorlopig uitmondend in de moderne musea die interactiviteit, diversiteit en glocal betrokkenheid willen uitstralen. Hoe verhoudt dit museale verhaal zich tot dat van de muziek? Hoe is muziek in de loop der eeuwen genoteerd, bewaard, doorgegeven, gedeeld of juist geheimgehouden? En kunnen we de moderne concertzaal dan beschouwen als de evenknie van het museum?
Met de opkomst van de musea kwam meteen kritiek op de curatoren en hun collectievorming. De museale canon werd afgedaan als conservatief en ouderwets, terwijl de ‘progressieve’ of ‘actuele’ kunst buiten het museum leefde. De term museumkunst werd daarbij spottend gebruikt om verouderde kunst aan te duiden die weliswaar geconserveerd moet worden, maar feitelijk uitgespeeld is in de hedendaagse samenleving. We stellen ons dezelfde vraag voor muziek: is de kunstmuziek van de voorbije eeuwen museumkunst geworden? Veel oud repertoire was gebruiksmuziek, die we anno nu loskoppelen van de oorspronkelijke functie. Religieuze muziek verleggen we naar de profane concertzaal, en muziek met politieke of burgerlijke doelen klinkt als achtergrondmuziek. Hebben we daarmee de levensader van deze muziek doorgeknipt, of ligt het complexer?
Met al deze ingrediënten gaan we tijdens deze festivaleditie aan de slag. We creëren nieuwe luisterervaringen, waarbij we de grote verscheidenheid aan oudemuziekklanken naar voren schuiven. We onderzoeken de effecten van psycho-akoestiek en wat ruimte kan doen met muzikale beleving. We leggen zintuiglijke verbanden, multidisciplinair, die we niet alleen rationeel bij elkaar brengen, maar met ‘magische’ analogieën in kleur, vorm en klank.
Bij de canon horen ook clichés. Die presenteren we met een twist. En we verkennen het fenomeen muzikale collectievorming in de voorbije eeuwen, van koorboeken en chansonniers over klaviercollecties zoals de Düben-collectie en het Fitzwilliam Virginal Book tot de grote Denkmäler-edities van Bach en Händel uit de 19de eeuw. Daarbij besteden we aandacht aan de politieke drijfveren achter de collecties. De inspiratiebronnen van bekende componisten worden onder de loop genomen: J.S. Bach bijvoorbeeld heeft zijn eigen muzikale Denkmal gecreëerd door muziek van zijn familie te verzamelen. Ook de muzikale equivalenten van het kunstkabinet, met muzikale spelletjes rariteiten, krijgen een plek.
Les voix humaines – de menselijke stemmen – is de titel van een van de bekendste werken van de Franse barokcomponist Marin Marais. Hij laat de stemmen echter niet horen in zang, maar in de snaren van de viola da gamba. Deze wonderlijke paradox geeft meteen de contouren aan van dit festivalthema: al sinds mensenheugenis is muziek niets anders dan het laten horen van de menselijke stem. Maar dat gebeurt op steeds nieuwe manieren, in de grootste verscheidenheid, en zeker niet alleen in zang.
We komen voortdurend stemmen tegen in de geschiedenis van de muziek. Mensen spreken, schreeuwen, zingen, ze gebruiken hun lichaam, instrumenten en objecten als stem. Stemmen kunnen gelijkwaardig communiceren, zoals in de Franco-Vlaamse polyfonie. Of ze zijn hiërarchisch georganiseerd, zoals in de muziek van de hoogbarok. Overigens krijgt niet iedereen altijd een stem. In de katholieke kerk mochten vrouwen lange tijd hun stem niet laten klinken. Ze werden vervangen door jongenssopranen of gecastreerde mannen, die wel het recht hadden om te zingen.
Je stem verheffen is niet altijd een vriendelijke aangelegenheid: je kunt het oneens zijn met elkaar, je kunt met elkaar argumenteren, je kunt oorlog voeren. Ook het kleineren van stemmen is een beproefd middel. Er zijn talloze beschrijvingen uit de 16de, 17de en 18de eeuw waarin de lelijke stemmen van vijandige naties en de mooie stemmen uit eigen land tegen elkaar worden uitgespeeld. En sommige stemmen zijn bijna niet meer te horen, zoals die van tot slaaf gemaakten of die van onderdrukte gemeenschappen. Toch zijn ook deze stemmen vaak bewaard in melodieën, ritmes en liederen. Soms kunnen we ze weer laten klinken.
Het repertoire voor de stem is eindeloos. We hebben aandacht voor de masque, van het Bourgondische hof tot bij de Tudors, en de semi-opera’s van Blow en Purcell. Hoe begrijpen we de complexe verhouding tussen vocale en instrumentale muziek? Alles begint bij de stem, en instrumentale muziek komt pas later. Instrumenten horen stemmen te imiteren, zo lezen we in de renaissance en de barok. Maar vaak genoeg wordt dit ook omgekeerd.
Het grote vraagstuk is dat van de oudemuziekstem: hoe werd er gezongen in de middeleeuwen, renaissance en barok? Zullen we ooit in de buurt komen van een begrip daarvan? En dat is nog zonder het te hebben over de verdwenen castraatstem. En wat gebeurt er wanneer de stem moet of wil zwijgen? De zusterdisciplines dit jaar worden dans en beweging. We blazen de pantomime, het genre waarbij de stem wordt vervangen door fysieke beweging, nieuw leven in. Ook declamatie en gestiek staan op de agenda.
Veel jonge mensen ervaren een afstand tot oude muziek omdat een aanzienlijk deel van het repertoire een religieuze oorsprong heeft. Wat gebeurt er wanneer we nieuwe teksten op deze muziek zetten? Of wanneer het publiek zelf alternatieve teksten genereert?
In 1956 graveerde de Duitse beeldhouwer Erich Reischke de zin ‘We zijn nog geen mens in de humanistische zin’ in een marmeren blok. Hiermee vatte hij de kern van het Europese denken van de voorbije 700 jaar samen: het is een utopie. Het humanisme, van de Italiaanse vroegrenaissance tot Erasmus, doet iets monsterlijks: het plaatst de mens centraal – de mens zoals hij idealiter zou kunnen en moeten zijn.
Maar gelden de idealen van het humanisme voor iedereen? Voor de gangmakers in de renaissance was het geen probleem om velen uit te sluiten: vrouwen, verslagen volkeren, buitenlandse naties. Keizers en koningen werden gekroond en oorlogen werden gevoerd in naam van het humanisme. Deze tegenstrijdigheden zijn herhaaldelijk bekritiseerd: het utopische potentieel van de Reformatie en later de Verlichting werd geconfronteerd met zijn eigen falen. Het belet niet dat het humanisme steeds weer de status quo ter discussie stelt, met het ambitieuze voornemen om het morgen beter te doen.
Wij onderzoeken het thema humanisme in de renaissance en in de 18de eeuw, het tijdperk van de Verlichting. Voor de renaissance concentreren we ons op de muzikale interpretaties van de werken van Petrarca en het petrarkisme in het algemeen. De zusterdiscipline dit jaar is de literatuur. We betrekken de (muzikale) geschriften van Erasmus, die naar verluidt in het koor van Utrecht zong onder leiding van Jacob Obrecht. Hoewel er geen bewijs voor is, nodigt dit gegeven uit om Erasmus’ gedachten over muziek en de soundtrack van zijn leven in te kleuren. Onze reis voert langs de armoede in zijn jeugd met ‘lage’ of volkse cultuur, zijn leven als kanunnik met Nederlandse kerkmuziek en zijn tochten naar Engeland. Ook besteden we aandacht aan zijn visie op religieuze tolerantie, die leidt naar de Reformatie en een nieuw soort kerkmuziek.
Denken en emotie komen samen in de Verlichting: voor het humanisme van de 18de eeuw denken we aan Jean-Philippe Rameau, die zo graag philosophe wilde zijn. Ouder repertoire komt aan bod met muziek van de Moderne Devotie. Deze laatmiddeleeuwse beweging, een burgerlijk religieus initiatief, legde de nadruk op individualiteit, ethisch gedrag en een directere verbinding met geloof. Daarmee bereidde deze stroming de weg voor de latere hervormingsbewegingen.
In het oude Griekenland en Rome was de status van vrije burger de centrale juridische positie in de gemeenschap. Burgers genoten rechten en namen verantwoordelijkheid. Dat er ook onvrije mensen waren, naast extreme fortuinen en dictators die zichzelf boven anderen plaatsten, vertroebelt het beeld. Maar de inspirerende kracht van de burgergemeenschap blijft overeind. Al meer dan 2500 jaar wordt het democratische ideaal gewikt en gewogen. Tegelijk wordt het tot op vandaag langs alle kanten bedreigd.
In de middeleeuwen waren er burgergemeenschappen in de rijke Hanzesteden, van Brugge tot Hamburg. Ze domineerden de maritieme handel in het Noorden, terwijl Italiaanse stadstaten in Toscane en Veneto het Zuiden controleerden. Zo ontstonden het bankwezen en de moderne administratie. Met de succesvolle opstand van de Zwitserse kantons tegen het Habsburgse Rijk was er zelfs voor het eerst in de moderne tijd een burgerstaat. De strijd voor vrijheid in Nederland, de Engelse Glorious Revolution en de Franse Revolutie kunnen worden gezien als de uiteindelijk succesvolle geschiedenis van het zelfvertrouwen van de burgerij, die afrekende met de heerschappij van aristocratische families en clans.
Veel oude muziek die is overgeleverd komt uit aristocratische of religieuze kringen. Daardoor klinkt op onze podia vaak muziek die heeft geklonken in kathedralen en paleizen. Dat is een allesbehalve representatieve afspiegeling van het muziekleven toen. Met dit festival laten we andere stemmen horen: die van stadspijpers in dienst van het stedelijke bestuur, van onafhankelijke stadstaten in Italië, of van republieken zoals bij ons, met musici die de burgermaatschappij vertegenwoordigden bij officiële gelegenheden. Burgers maakten muziek om hun status te bevestigen en om de burgerlijke deugden te vervullen die de samenleving legitimeerden en bij elkaar hielden. Samen muziek maken is niets minder dan een uiting van burgerlijke gelijkwaardigheid.
Deze festivaleditie krijgt een sterk Nederlands accent, met een focus op de complexe Gouden Eeuw. Ook het repertoire van de Meistersänger, burgerlijke dichters en zangers in de 15de en 16de eeuw, komt tot klinken. We verkennen de burgerlijke opera, van zijn ontstaan in de Republiek Venetië met Monteverdi en Cavalli tot de Opera am Gänzemarkt in Hamburg met Keiser en Mattheson. We brengen een hommage aan de vergeten grootheid Telemann. De Abendmusicken van Tunder en later Buxtehude in Hanzestad Lübeck waren een bijzonder fenomeen van burgerlijke concerten in de religieuze ruimte. Het ontstaan van het betalende burgerlijke concertleven in de 18de eeuw geniet onze aandacht, met de pleasure gardens en de oratoria van Handel in Engeland, of met het Concert Spirituel als eerste publieke concertzaal met een eigen repertoire in Parijs.
We helpen u ook online graag zo goed mogelijk en gebruiken daarvoor cookies. Stel ze hieronder in. Lees meer in onze privacyverklaring.
Functionele cookies
Deze zijn nodig om de website goed te laten functioneren. Zo wordt uw winkelmandje onthouden tijdens de bestelling en kunt u inloggen op de website.
Analytische cookies
We gebruiken cookies van Google Analytics om de website en bijbehorende anonieme statistieken te analyseren.
Geen resultaten gevonden.